Bombardement op de Haarlemse wijk Rozenprieel

HAARLEM - In de vroege ochtend van donderdag 3 oktober 1940 werden enkele tientallen Haarlemmers het slachtoffer van een bombardement op Haarlem door 'Engelsche vliegers' aangericht. In een van Duitse propaganda doorspekt relaas deed de stadseditie van de Oprechte Haarlemsche Courant uitvoerig verslag van het resultaat van de 'laffe' bomaanval op de zuidelijke en zuid-oostelijke woonwijken van Haarlem. De Haarlemse bevolking was er echter van overtuigd dat de Duitsers verantwoordelijk waren voor het bombardement; er waren die nacht op de vliegtuigen immers Duitse merktekens waargenomen! Ook berichten van Radio Oranje droegen bij aan de geheimzinnigheid rond dit soort bombardementen.

Pas veel later zou blijken dat de bommen op het Rozenprieel afkomstig waren van een verdwaalde RAF-bommenwerper van het 58 squadron onder leiding van gezagvoerder, pilot officer Hadley. Deze was met vier bemanningsleden (sgts. Elton, Coates, Ramsay en McIntyre) vanuit het Engelse vliegveld Linton on Ouse onderweg naar Rotterdam voor een bombardementsopdracht, maar kon vanwege het zware wolkendek moeilijk het doel lokaliseren (door de verduistering en de primitieve navigatiemiddelen van die tijd kwam dit vaker voor). Toen de bemanning van de Armstrong Whitley bommenwerper in de verte een brand ontdekte, bleek het om een brandende fabriek in Haarlem te gaan (de lak- en oliefabriek van de firma M. Savrij aan de Schalkwijkerweg die een uur tevoren was getroffen door een bom, waarschijnlijk afkomstig van een Duitse bommenwerper die vlak voor diens landing op Schiphol zijn bomlading had gelost maar het daarvoor aangewezen afwerpgebied in de Haarlemmermeer kennelijk had gemist). De Engelsen besloten daarop het zogeheten 'self illuminating target' aan te vallen om de schade te vergroten, niet wetend te maken te hebben met een fabriek in een dichtbevolkte stadswijk. Er werden twee bombruns boven het gebied uitgevoerd met een desastreus gevolg.

Tijdens de eerste run (om 02.34 uur) werd het Rozenprieel getroffen, waar de bommen terechtkwamen in de Voortingstraat, Camphuysstraat, de Keystraat en de Bakkerstraat. Hierbij werden 23 personen gedood en zes zwaar gewond. Zes huizen stortten in, andere werden zwaar- of licht beschadigd. Tien minuten later was het iets westelijker raak op de Leidsevaart en de Olieslagerslaan waarbij één persoon werd gedood. Naderhand stierven nog drie zwaargewonden in het ziekenhuis. In totaal waren er 27 doden en 60 gewonden te betreuren. De materiële schade was aanzienlijk: vijf gebouwen en acht huizen waren vernield; 34 huizen zwaar- en 67 licht beschadigd. Liefst 767 gebouwen hadden schade aan glas of daken opgelopen.

In de Voortingstraat werden vier huizen, de nummers 6 tot 12, kapotgeslagen door een

brisantbom. De gezinnen Hartman-Westbroek, Hoogenes- Baars en Michel-van Strien werden zwaar getroffen of geheel uiteen gerukt.

Dirkje Arnoldus-Bel woonde op huisnummer 9, pal tegenover de getroffen panden. Omdat haar man Piet Arnoldus elders vertoefde, was zij op bezoek bij de buren aan de overkant. Fataal, zoals zou blijken. Samen met enkele leden van de Luchtbeschermingsdienst had Piet getracht hulp te bieden bij het blussen van de brand bij de oliefabriek aan de overkant van het Spaarne. Na de inslag van de bommen in 'zijn' wijk, keerde hij direct terug. Hij zocht in het donker op de tast de weg naar het huis van zijn overbuurman waaruit kreten om hulp kwamen. Al was hij er snel achter waar de gewonden lagen, toch was het onmogelijk iets voor hen te doen omdat er niemand in de buurt was met wie de grote brokken puin verplaatst konden worden. Bij zijn eigen huis vond hij de buurvrouw levenloos in de gang. Pas de volgende dag vond hij zijn echtgenote, dood op de binnenplaats aan de overzijde. De slachtoffers bleken volkomen weerloos tegen de enorme luchtdrukverplaatsing en de uiteenspattende bomsplinters. Brand brak er evenwel niet uit.
Onder grote belangstelling werd Dirkjes stoffelijk overschot op maandag 7 oktober 1940 om elf uur begraven op de Algemeene Begraafplaats aan de Kleverlaan. Eerder op de ochtend werd een rouwdienst gehouden in het gebouw van het Leger des Heils aan de Schagchelstraat. De plechtigheid aan het graf stond onder leiding van majoor J.W. Kamp uit Den Haag die in vroeger tijd zijn standplaats in Haarlem had. Enkele eerbewijzen waren minder welkom. Op elk graf van de slachtoffers was door de 'Beauftragten des Reichskommissars' namens rijkscommissaris Seyss-Inquart een met linten versierde rouwkrans geplaatst. In het krantenverslag van de begrafenissen werd dit nadrukkelijk vermeld. Zelfs bij de teraardebestelling van burgerslachtoffers draaide de Duitse propagandamachine op volle toeren! Gelukkig merkten de aanwezigen aan het graf hier weinig van omdat de baardragers de kransen zonder veel ophef verstopten onder de overige bloemwerken.

Bronnen:
[1]
  Oprechte Haarlemse Courant, stadseditie, 3, 4, 5 en 7 oktober 1940.
[2]
Jos van der Maas en Aad Neeven, Zonder waarschuwing. Feiten en achtergronden over de luchtaanvallen op Haarlem tijdens de periode 1940-1945, uitg. De Vrieseborch, Haarlem, 1995.
[3]
Correspondentie tussen P.J. Arnoldus en A. Neeven (zie [2]).

Terug Naar vorige pagina
Copyright © 1997-2002 Don Arnoldus, Oudkarspel
URL: http://home-3.tiscali.nl/~mwdapu90/main/bombing.htm
Laatst bijgewerkt 15 augustus 2002
Statistieken van NedStat sinds 27 mei 1997